-
1 voor het examen zakken
гл. -
2 examen
examen [egzaamẽ]〈m.〉1 onderzoek ⇒ beschouwing, analyse♦voorbeelden:esprit d'examen • kritische instellingle libre examen • het vrije onderzoek 〈waarbij alleen geaccepteerd wordt wat door rede of de ervaring wordt ondersteund〉faire l'examen de qc. • iets onderzoekenêtre à l'examen • nog in onderzoek zijnà l'examen • bij het onderzoekexamen de fin d'année, de passage • overgangsexamenexamen de sortie, de fin d'études • eindexamenexamen blanc • proefexamenexamen écrit • schriftelijk examenexamen oral • mondeling examenêtre collé, recalé, refusé à un examen, échouer à un examen • voor een examen zakkenfaire passer un examen • een examen afnemenpréparer un examen • zich op een examen voorbereidense présenter à un examen • opgaan voor een examensubir, passer un examen • een examen doen, afleggenm1) onderzoek, analyse2) examen, toets -
3 zakken
1 [naar beneden gaan] descendre2 [lager van niveau worden; ook muziek] baisser3 [niet slagen] échouer♦voorbeelden:zich laten zakken • se laisser glisserhet eten laten zakken • digérer un peuin elkaar zakken • s'effondrerde hoofdpijn is gezakt • le mal de tête a diminuéde koers is gezakt • le cours a baisséeen noot zakken • baisser d'un ton -
4 examen
♦voorbeelden:mondeling/schriftelijk examen • oral/written exameen examen afleggen, examen doen • take/sit an examexamen afnemen • examinezijn examen halen, voor zijn examen slagen • pass one's examhet examen zal worden afgenomen op de 18e • the exam will be held on the 18thhij moest het examen in/voor drie vakken overdoen • he had to retake the exam in three subjectszakken voor een examen • fail an exam -
5 durch das Examen segeln
durch das Examen segelnvoor het examen zakken, sjezen -
6 durchs Examen fallen
-
7 l'insuccès à un examen
l'insuccès à un examen -
8 l'échec à un examen
l'échec à un examen -
9 Prüfung
Prüfung〈v.; Prüfung, Prüfungen〉♦voorbeelden:eine eingehende Prüfung • een grondig onderzoekdie Prüfung in Latein • het examen Latijn -
10 durch
durch1〈voorzetsel + 4〉♦voorbeelden:durch Funk • via de radiodurch die Post • per postdurch Zufall • toevallig, bij toevaldurch Zuruf • bij acclamatie————————durch2〈 bijwoord〉3 rijp, gaar♦voorbeelden:es ist schon acht Uhr durch • het is al acht uur geweestder Schrei ging mir durch und durch • de kreet ging me door merg en been -
11 провалиться на экзамене
vgener. voor het examen zakken, niet door het examen komen, zakken als een baksteenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > провалиться на экзамене
-
12 провалиться на экзамене
vgener. voor het examen zakken, niet door het examen komen, zakken als een baksteen -
13 segeln
segeln5 〈informeel; figuurlijk〉zakken, sjezen♦voorbeelden:1 eine Jacht segeln • op, met een jacht zeileneine Regatta segeln • aan een regatta deelnemen, meedoen(dicht, hart) am Wind segeln • (hoog) aan de wind zeilen5 durch das Examen segeln • voor het examen zakken, sjezen -
14 durch die Prüfung fallen
durch die Prüfung fallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > durch die Prüfung fallen
-
15 rater
rater [raatee]♦voorbeelden:3 ça n'a pas raté • het gebeurde natuurlijk, het was te voorzienII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:rater une personne • iemand mislopenj'ai raté ma sauce • mijn saus is misluktne pas rater qn. • iemand op z'n nummer zettenraté! • mis!v1) mislukken2) ketsen, niet afgaan4) missen5) verknoeien -
16 échec
échec [eesĵek]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉2 schaak3 moeilijke, hachelijke positie♦voorbeelden:échec (au roi)! • schaak!faire échec • schaak zettenêtre en échec • schaak staanl'échec à un examen • het zakken voor een examenm2) schaak4) mislukking, tegenslag5) (het) zakken [examen] -
17 échouer
échouer [eesĵoe.ee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) niet slagen, zakken2) mislukken, mislopen3) stranden [schip]4) belanden, terechtkomen2. s'échouerv -
18 insuccès
insuccès [ẽsuukse]〈m.〉♦voorbeelden: -
19 Durchfall
-
20 fail
n. onvoldoende (schoolexamen), falen--------v. mislukken, (laten) zakken; nalaten; in de steek laten; oprakenfail1♦voorbeelden:¶ without fail • zonder mankeren/falen, stellig————————fail21 tekortschieten ⇒ ontbreken, het begeven2 afnemen ⇒ op raken, verzwakken4 mislukken ⇒ het niet halen, het laten afweten♦voorbeelden:words failed me • ik kon geen woorden vindenthe crops will fail this year • de oogst zal dit jaar mislukkenhe failed in his duty • hij deed zijn plicht nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nalaten ⇒ niet in staat zijn/er niet in slagen♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский